Voorbeeldpagina's theorieboek 1 havo van Management & Organisatie in Balans, 7e editie.
HAVO THEORIEBOEK 1
Management
& Organisatie
in Balans
Sarina van Vlimmeren Wim de Reuver Tom van Vlimmeren
Vormgeving en lay-out Boekverzorging:
Zefier Tekstverwerking, Breda
Ontwerp omslag: Marc Heijmans, Breda Ontwerp binnenwerk: Marc Heijmans, Breda Omslagbeeld:
Thinkstockphotos en Tom van Vlimmeren
Contactgegevens uitgever Uitgeverij Van Vlimmeren B.V.
Sint Josephsstraat 13 4702 CT Roosendaal Tel: 0165 – 54 88 24 Fax: 0165 – 54 88 23
info@uitgeverijvanvlimmeren.nl www.uitgeverijvanvlimmeren.nl
Methodesite 7e druk www.managementenorganisatieinbalans.nl
NUR 162 ISBN 978 94 9165 319 3 Zevende druk, eerste oplage
© 2013 Uitgeverij Van Vlimmeren B.V., Roosendaal, Nederland.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomati- seerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Re- prorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever en tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Repro- ductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl) te wenden.
Veel meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs vindt u op www.auteursrechtenonderwijs.nl.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval or database system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Voorwoord
Voorwoord
Je hebt gekozen voor het vak Management & Organisatie. Management & Organisatie is een breed vak met de meest uiteenlopende onderwerpen. Onderwerpen zoals het opstellen van financiële overzichten, het uitdenken van een strategie voor webvertising, het maken van interestberekeningen, het herkennen van leiderschapsstijlen, het uit- voeren van kostencalculaties, zowel handmatig als met spreadsheets, het beheersen van com- municatietechnieken, kennis van wetgeving, het voorkomen van fraude, de keuze van een hypo- theekvorm of een onderneming starten, lijken niet zoveel met elkaar te hebben. Maar het zijn allemaal onderwerpen die je aan zult treffen in M&O in Balans . En zo zijn er nog veel meer. Afwisseling genoeg! De stof is verdeeld in domeinen. De inhoud van de domeinen C, E en G kan worden geëxamineerd op het centraal eindexamen. De inhoud van de domeinen B, D en F is schoolexamenstof. Domein A is gemengd. Per domein en per hoofdstuk geven we aan of het centraal eindexamenstof (CE) is of schoolexamenstof (SE). Onderaan de gekleurde balk aan de zijkant staat CE of SE. Je kunt het ook zien aan de kleur van de hoofdstukken; de SE-stof staat in roodtinten: rood , oranje en fuchsia . Je docent bepaalt welke delen je voor het schoolexamen doet.
Actuele onderwerpen vind je op de website bij deze methode: www.managementenorganisatieinbalans.nl .
We hebben ook de zevende editie van Management & Organisatie in Balans geschreven om er zelfstandig mee te kunnen werken. In het theorieboek vind je de verwijzingen naar de opgaven op het moment dat het van belang is dat je oefent door opgaven te maken. Er zijn uitgebreide antwoordenboeken beschikbaar. De scholen hebben een grote vrijheid om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Er zijn scholen waar helemaal zelfstandig wordt gewerkt; er zijn ook scholen waar meer klassikaal wordt gewerkt. Op welke school je ook zit, met deze methode kun je altijd uit de voeten.
We wensen je veel plezier met M&O in Balans !
Najaar 2013
Sarina van Vlimmeren
Wim de Reuver Tom van Vlimmeren
Management & Organisatie In Balans
3
Inhoudsopgave
Algemeen
Domein A Basisvaardigheden
7
Domein B Organisatie
45
1
Management en organisatie
7
4
Organisaties en besluitvorming
45
1.1 Organisaties 1.2 Management
8
4.1 Organisatietheorieën 4.2 Organisatiestructuren
46 48 52 53 54 56 58 59 62 64 66
10
1.3 Gegevens en informatie 12 1.4 Communicatie, informatie en informatiestromen 15 Begrippenlijst 16
4.3 Besluitvorming
4.4 Besluitvormingsregels
Begrippenlijst
2
Basisrekenvaardigheden
17
5
Leiderschap
55
2.1 Procenten en promillages
18 23 26 28
5.1 Omspanningvermogen en spanwijdte
2.2 Indexcijfers
5.2 Theorie X en theorie Y 5.3 Soorten leiderschap 5.4 Managementmethoden 5.5 Change management
2.3 Vreemde valuta
Begrippenlijst
Begrippenlijst
3
Balans en winst-en-verliesrekening
29
3.1 Beginbalans
30 32 36 37
3.2 Veranderingen op de balans 3.3 Volgorde van de balans
6
Communicatieproces
67
6.1 Definitie van communicatie 6.2 Uitbreiding van het ZMBO-model 6.3 Interculturele communicatie
68 70 72 74
3.4 Samenstellen van de winst-en-verliesrekening 3.5 Samenstellen van de balans en winst-en-verlies- rekening
Begrippenlijst
40 44
Begrippenlijst
7
Communicatievormen
75
7.1 Verbale en non-verbale communicatie 7.2 Formele en informele communicatie
76 78 79 81 82 84 86 88 89 91 92 94 95 97
7.3 Gesprekken
7.4 Toespraken en presentaties
7.5 Vergaderen
Begrippenlijst
8
Personeelsbeleid
85
8.1 Motivatie
8.2 Sociaal beleid
8.3 Werving
8.4 Begeleiding
8.5 Arbeidsovereenkomst
8.6 Loon en sociale verzekeringen
8.7 Overheid
Begrippenlijst
Uitgeverij van Vlimmeren BV
4
Domein C Financiering
99
Domein D Marketing
167
Inhoudsopgave
9 Enkelvoudige en samengestelde interest 9.1 Enkelvoudige en samengestelde interest 100 9.2 Berekening van de eindwaarde van één bedrag 101 9.3 Berekening van de contante waarde van één bedrag 103 9.4 Aflossen op leningen 105 Begrippenlijst 108
99
15 Marketing
167
15.1 Marketingaspecten 15.2 Aankoopgedrag
168 169 170 172 173 174 176
15.3 Marktonderzoek en marktaandeel
15.4 Marktsegmentatie
15.5 Het merk
15.6 Marketing van niet-commerciële organisaties
Begrippenlijst
10
Rechtsvormen
109
10.1 Organisaties 10.2 Eenmanszaak
110 111 112
16
Product en prijs
177
16.1 Het product
178 180
16.2 Levenscyclus van een product
10.3 Vennootschap onder firma
16.3 Prijsbeleid bij een commerciële organisatie 182 16.4 Prijsbeleid bij een niet-commerciële organisatie 185 Begrippenlijst 186
10.4 Besloten vennootschap en naamloze vennootschap
113 115
10.5 Vereniging 10.6 Stichting
116 10.7 Financiering van niet-commerciële organisaties 117 Begrippenlijst 118
17
Distributie
187
17.1 Distributie 17.2 Logistiek
188 191 194 196
17.3 Kosten van het distributiekanaal
11
Eigen vermogen
119
11.1 Aandelenkapitaal
120 122 124 126 128 130 133 136 138 142 144 146 148 151 152 153 154 156 158 160 162 164 166
Begrippenlijst
11.2 Preferent aandelenkapitaal 11.3 Emissie van aandelen
18
Communicatiebeleid
197
18.1 Persoonlijke verkoop
198 200 201 203 204 206 208
11.4 Reserves
18.2 Reclame
11.5 Intrinsieke waarde
18.3 Communicatiemiddelen en mediatypen
11.6 Dividend
18.4 Public relations
Begrippenlijst
18.5 Kosten van media en promotie
18.6 Sociale marketing
12
Vreemd vermogen op lange termijn
135
12.1 Obligatielening 12.2 Lineaire hypotheek 12.3 Spaarhypotheek 12.4 Annuïteitenhypotheek
Begrippenlijst
19
E-business
209
19.1 E-marketingbeleid
210 212
19.2 E-commerce
Begrippenlijst
19.3 E-mailmarketing, zoekmachineoptimalisatie en webvertising
214 217 220
13
Vreemd vermogen op korte termijn
147
13.1 Leverancierskrediet 13.2 Afnemerskrediet
19.4 Wet- en regelgeving
Begrippenlijst
13.3 Rekening-courantkrediet
13.4 Leasing
13.5 Consumptief krediet
Begrippenlijst
14
Vermogensmarkt
157
14.1 Vragers van vermogen 14.2 Aanbieders van vermogen 14.3 Geldmarkt en kapitaalmarkt 14.4 De Amsterdamse effectenbeurs
Begrippenlijst
Management & Organisatie In Balans
5
Domein E Financieel beleid
221
20 Algemeen
Voorraadregistratie en -waardering
221
Register
281
20.1 Economische en technische voorraad
222 224 226 229 232
20.2 Fifo-systeem 20.3 Lifo-systeem
Illustratieverantwoording
284
20.4 Vaste verrekenprijs
Begrippenlijst
21
Kosten van duurzame productiemiddelen
233
21.1 Afschrijven
234
21.2 Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs 236 21.3 Overige kosten van duurzame productiemiddelen 238 Begrippenlijst 240
22
Brutowinstopslagmethode
241
22.1 Omzetbelasting 242 22.2 Berekening van de verkoopprijs bij de brutowinst- opslagmethode 245 22.3 Voorcalculatorische nettowinst bij de brutowinst- opslagmethode 247 22.4 Nacalculatorische nettowinst bij de brutowinst- opslagmethode 251 Begrippenlijst 254 23.1 Berekening van de verkoopprijs bij de nettowinst- opslagmethode 23.2 Opslagpercentages 23.3 Voorcalculatorische nettowinst bij de nettowinst- opslagmethode 23.4 Nacalculatorische nettowinst bij de nettowinst- opslagmethode 256 259 23 Nettowinstopslagmethode
255
261 264
Begrippenlijst
24
Break-evenanalyse
265
24.1 Variabele en constante kosten
266 270 274 280
24.2 Break-evenanalyse
24.3 Grafieken van de break-evenanalyse
Begrippenlijst
Uitgeverij van Vlimmeren BV
6
Hoofdstuk 1 Management en organisatie
Hoofdstuk 1
1.1 Organisaties 1.2 Management 1.3 Gegevens en informatie 1.4 Communicatie, informatie en informatiestromen
Management en organisatie
In dit eerste hoofdstuk bespreken we een aantal begrippen die je daarna in de hele stof weer tegenkomt. We leggen uit wat organisaties zijn. Vervolgens gaan we in op het begrip ‘ma- nagement’ en laten we zien wat de taken van het management zijn en welke rol de doel- stellingen spelen. Vervolgens gaan we in op de begrippen ‘gegevens’ en ‘informatie’. Aan het eind van dit hoofdstuk leggen we een relatie tussen de begrippen ‘communicatie’ en ‘informatie’. We laten zien dat de combinatie van deze twee in en om een organisatie leidt tot informatiestromen.
SE
Management & Organisatie in Balans
7
2.3 Vreemde valuta
Vreemde valuta Domein A Basisvaardigheden
Je kunt vreemde valuta naar euro’s en euro’s naar vreemde valuta omrekenen.
Onder vreemde valuta verstaan we valuta uit een land buiten de eurozone. Je koopt vreemde va- luta bij een bank als je op vakantie gaat naar een land buiten de eurozone. Als een onderneming inkoopt uit of verkoopt naar een land met een andere valuta dan de euro koopt of verkoopt de on- derneming ook vreemde valuta.
Ieder land heeft een bepaalde munteenheid (muntsoort) waarvan er hier enkele volgen:
Land
Muntsoort Symbool
ISO-code*
Eurolanden
euro
EUR GBP USD CHF DKK SEK JPY
€
Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
pond sterling £
dollar frank kroon kroon
$
Zwitserland Denemarken
Zw.fr. D.Kr.
Zweden
Z.Kr.
Japan
yen
¥
* Een ISO-code staat voor een code van de International Standards Organization.
ISO-code
De koers van vreemde valuta kan als volgt worden weergegeven.
Aankoop
Verkoop
€ 1
DKK 7,459 DKK 7,985
Het getal achter de afkorting is de hoeveelheid van een valuta die je krijgt of moet inleveren voor één euro.
De eerste koers (Aankoop) is de koers waar we mee te maken hebben als we Deense kronen bij de bank kopen. De tweede koers (Verkoop) is de koers waarmee we rekenen als we Deense kronen aan de bank verkopen.
CE
Uitgeverij Van Vlimmeren BV
26
Voorbeeld 2.14 De koersnotering van de Costa Ricaanse colon is op een bepaald moment:
Hoofdstuk 2 Basisrekenvaardigheden
Aankoop
Verkoop
€ 1
CRC 532,75 CRC 539,33
Gevraagd a Hoeveel euro’s betaal je voor de aankoop van CRC 250.000? b Hoeveel euro’s ontvang je bij de verkoop van CRC 250.000? Uitwerking a € 1 = CRC 532,75 (de koers die geldt als we colones aankopen) € X = CRC 250.000 We betalen voor CRC 250.000: 250.000/532,75 € 1 = € 469,26 . b € 1 = CRC 539,33 (de koers die geldt als we colones verkopen) € X = CRC 250.000 We krijgen voor CRC 250.000: 250.000/539,33 € 1 = € 463,54 .
Een bank rekent voor de dekking van haar kosten meestal provisie bij de aankoop of verkoop van vreemde valuta. De provisie is vaak een percentage van het aan- of verkoopbedrag; soms houdt een bank daarbij rekening met een bepaald minimum of ze berekent een vast bedrag. De provisie verhoogt het te betalen bedrag bij aankoop en verlaagt de ontvangst bij verkoop. Stel dat de bank in voorbeeld 2.14 per soort valuta € 5 per transactie zou rekenen; dan moeten we bij voorbeeld 2.14 a € 469,26 + € 5 = € 474,26 betalen en ontvangen we bij voorbeeld 2.14 b € 463,54 – € 5 = € 458,54.
Provisie
Kosten van provisie.
Maak de opgaven 2.18 t/m 2.20.
CE
Management & Organisatie in Balans
27
8.1 Motivatie
Domein B Organisatie
Je kunt de theorieën van Maslow, Alderfer en van McClelland beschrijven.
Het is belangrijk voor een organisatie dat de doelstellingen van de werknemers parallel lopen met de doelstellingen van de organisatie. Als deze meer parallel lopen, neemt de kans op het bereiken van de organisatiedoelstellingen toe. Om medewerkers te stimuleren, moet een organisatie de drijfveren van medewerkers kennen: wat zorgt ervoor dat je energie steekt in het werk dat je doet en de organisatie waarvoor je werkt? Er is een aantal motivatietheorieën ontwikkeld die inzicht geven in de sturingsmogelijkheden op dit terrein. We bespreken een aantal van deze theorieën. Theorie van Maslow De behoeftepiramide van Maslow is waarschijnlijk de bekendste motivatietheorie. Deze Ameri- kaanse psycholoog bracht een rangorde aan in menselijke behoeften en stelde vast dat eerst in behoeften van een lagere orde moet worden voorzien, voordat er bij mensen een noodzaak ont- staat voor het bevredigen van behoeften van een hogere orde. Zodra er aan een behoefte van een bepaald niveau is voldaan, werkt ze niet meer motiverend. Maslow onderscheidde van laag naar hoog de volgende behoefteniveaus: fysiologische behoef- ten, behoefte aan veiligheid en zekerheid, sociale behoeften, behoefte aan waardering en als hoog- ste niveau de behoefte aan zelfverwezenlijking of zelfrealisatie. We kunnen deze in een piramide weergeven:
Voorbeelden van fysiologische behoeften zijn eten, drinken, kleding en onderdak. Salarissen en uitkeringen zorgen dat aan deze behoeften kan worden voldaan. Fysiologische behoeften noe- men we ook wel primaire of fysieke behoeften. Voorbeelden van behoeften aan veiligheid en ze- kerheid zijn bescherming tegen inkomensvermin- dering vanwege ziekte of ouderdom en de zeker- heid in een (eigen) huis te blijven wonen. Aan deze behoeften kan worden voldaan door verze- keringen, pensioenregelingen enzovoort.
Fysiologisch
Zelfrealisatie
Behoefte aan waardering
Sociale behoeften
Veilig- en zekerheid
Behoefte aan veiligheid en zekerheid
Fysiologische behoefte
Behoeftepiramide van Maslow
Voorbeelden van sociale behoeften zijn genegenheid, vriendschap en erkenning door familie en collega’s of klasgenoten. Aan deze behoeften kan onder andere worden voldaan door werk dat de persoon in staat stelt deze erkenning en acceptatie blijvend te verkrijgen.
Sociaal
Voorbeelden van de behoefte aan waardering zijn de behoefte aan respect en aan status. De be- langrijkheid van het werk en eventuele promoties komen tegemoet aan deze behoeften.
Waardering
Een voorbeeld van de behoefte aan zelfrealisatie is het zoveel mogelijk gebruik kunnen maken van de eigen capaciteiten. Aan deze behoefte kan worden voldaan door ontwikkelingsmogelijk- heden in je werk, maar ook door creatieve prestaties of het dragen van verantwoordelijkheden en het nemen van beslissingen. ERG-theorie De psycholoog Alderfer heeft de theorie van Maslow aangepast. Dit is de ERG-theorie . Alderfer maakte geen rangorde van menselijke behoeften. Een persoon kan dus meerdere behoeften ge- lijktijdig nastreven. Alderfer onderscheidde drie soorten menselijke behoeften: • Bestaansmogelijkheden. Dit is vergelijkbaar met Maslows fysiologische behoeften en de be- hoefte aan veiligheid en zekerheid. • Sociale behoeften. Dit bevat niet alleen Maslows sociale behoeften, maar ook de behoefte aan waardering. • Zelfrealisatie. Zelfrealisatie is in deze theorie hetzelfde als in de theorie van Maslow.
Zelfrealisatie
Geen rangorde
SE
Uitgeverij Van Vlimmeren BV
86
Theorie van McClelland Volgens de psycholoog McClelland worden mensen door drie behoeften gemotiveerd: prestatie- behoeften, machtsbehoeften en relationele behoeften. Afhankelijk van welke behoefte het sterkst is, heb je verschillende doelen en word je door andere activiteiten aangetrokken. Iemand met sterke prestatiebehoeften zoekt naar uitdaging om zich in te moeten spannen. Als je een voetbal- wedstrijd speelt tegen een team met slechtere spelers dan ben je minder gemotiveerd om echt je best te doen. Machtsbehoeften vinden hun oorsprong in de wil om andere mensen te beïnvloeden. Relationele behoeften hebben te maken met saamhorigheid en het onderhouden van persoonlijke relaties.
Hoofdstuk 8 Personeelsbeleid
Prestatiebehoeften : iemand met een sterke behoefte om te presteren stelt vaak hoge eisen aan zijn eigen prestaties. Deze personen streven naar succes door beter te presteren dan gemiddeld. Je neemt geen ge- noegen met een zes voor een proefwerk wiskunde, maar met een acht of hoger. Als deze motivatie uit jezelf komt noemen we dit intrinsieke motivatie. Je stelt jezelf een doel voor ogen en je bent bereid om moeite te doen om iets (lastigs) te bereiken. Vaak komt ook ex- trinsieke motivatie voor. Om je in te schrijven voor som- mige studierichtingen heb je bijvoorbeeld een zeven of acht gemiddeld nodig op je diploma. Als je één van deze studierichtingen wilt volgen en daardoor jarenlang je best doet om hoge punten te halen en ook niet tevre- den bent met lagere cijfers, komt de motivatie niet uit jezelf. Dit is extrinsieke motivatie. We spreken van ex- trinsieke motivatie als je een bepaald doel wilt behalen, omdat je daarvoor een beloning ontvangt. Je wordt toegelaten tot een bepaalde studie. Machtsbehoeften : personen met een hoge machtsbe- hoefte proberen andere mensen te beïnvloeden en te stimuleren om bepaalde dingen te doen. Als dit beïn- vloeden niet lukt, is deze persoon gefrustreerd. De lijst-
Prestatie- behoeften
Machts- behoeften
Hoe ver ga je?
trekker van een politieke partij probeert mensen te beïnvloeden om op zijn partij te stemmen. Als de partij vervolgens flink verliest, is de lijsttrekker vaak gefrustreerd en stapt dan op. Dit zie je ook nogal eens na het verliezen van een belangrijk voetbalkampioenschap. Ook veel topmanagers hebben een hoge machtsbehoefte en gebruiken dit om de onderneming een bepaalde richting op te laten gaan.
Relationele behoeften : personen met hoge re- lationele behoeften besteden veel tijd aan hun vrienden en hebben behoefte aan saamhorig- heid. Deze relationele behoeften zijn niet con- stant in de tijd. Na het beleven van een ingrij- pende gebeurtenis, zoals een ongeluk, een ramp of het overlijden van een familielid, zoe- ken veel mensen de steun van anderen. Vooral in dit soort situaties zijn de relationele behoef- ten hoog. Hier staat tegenover dat als iemand zich in een groep tegenover andere mensen schaamt, de relationele behoeften lager zijn, omdat de behoefte om ergens bij te horen of om mensen om zich heen te hebben kleiner is.
Relationele behoeften
Maak de opgaven 8.1 en 8.2.
SE
Management & Organisatie in Balans
87
In de voorgaande voorbeelden hebben we een paar keer het dividendpercentage genoemd. Het dividendpercentage kun je op de volgende wijze berekenen:
Financiering Domein C Brutodividend
dividendbedrag vóór aftrek van dividendbelasting geplaatst aandelenkapitaal
100%
Het bedrag vóór aftrek van dividendbelasting noemen we ook wel het brutodividend .
Voorbeeld 11.7 Jan Sluiters heeft via zijn bank in totaal € 40,80 als dividenduitkering ontvangen. Hij bezit 15 aandelen. Elk aandeel heeft een nominale waarde van € 20 en een koerswaarde van € 60.
Gevraagd Bereken het dividendpercentage.
Uitwerking We berekenen het dividend altijd over het nominale aandelenkapitaal. Het gegeven over de koerswaarde is overbodig. De dividenduitkering na aftrek van 15% dividendbelasting is per aan- deel € 40,80/15 = € 2,72. Om het dividendpercentage te berekenen, stellen we het volgende schema op: Dividend vóór aftrek van dividendbelasting (brutodividend) 100% Dividendbelasting 15%
Ontvangen
85% = € 2,72
Het dividendbedrag vóór aftrek van dividendbelasting is 100/85 Het dividendpercentage is € 3,20/ € 20 100% = 16% .
€ 2,72 = € 3,20.
Voordelen van de combinatie van stockdividend/cashdividend ten opzichte van uitsluitend cash- dividend voor de onderneming • Bij de combinatie van stock- en cashdividend nemen de liquide middelen minder hard af dan bij uitgifte van uitsluitend cashdividend. Deze middelen kan een onderneming bijvoorbeeld gebruiken voor investeringen. • Door de uitgifte van stock- en cashdividend in plaats van alleen cashdividend hoeft de onder- neming misschien geen beroep te doen op de vermogensmarkt (de onderneming hoeft dus niet of minder te lenen), iets wat altijd met kosten gepaard gaat. • Door stockdividend uit te keren, groeit het eigen vermogen van de nv/bv waardoor het gemak- kelijker wordt om nieuw vreemd vermogen aan te trekken. Nadelen van stockdividend ten opzichte van cashdividend voor de onderneming • Door de uitgifte van stockdividend neemt het nominaal geplaatst aandelenkapitaal toe (het aantal aandelen in omloop stijgt). Hierdoor moet de onderneming in de toekomst over een hoger geplaatst aandelenkapitaal dividend uitkeren (door het stockdividend stijgt dus de divi- dendverplichting). Voordelen van stockdividend ten opzichte van cashdividend voor de aandeelhouder • De aandeelhouder beschouwt het stockdividend als een extra voordeeltje omdat de extra aan- delen tegen een hogere waarde dan de nominale waarde verkocht kunnen worden. Nadelen van stockdividend ten opzichte van cashdividend voor de aandeelhouder • De aandeelhouder die alleen geïnteresseerd is in geld en niet in de vergroting van zijn vermo- gen, moet extra moeite doen om het stockdividend in contanten om te zetten. • Als het met de onderneming niet zo goed gaat, is stockdividend voor de aandeelhouder minder aantrekkelijk (hij heeft dan liever geen extra aandelen die slecht verkoopbaar zijn).
Voordelen stockdividend
Maak de opgaven 11.19 t/m 11.24.
CE
Uitgeverij Van Vlimmeren BV
132
Begrippenlijst
Eigen vermogen Hoofdstuk 11
11.1 Aandelenkapitaal
Agio Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde. Beneden pari Als een nv aandelen plaatst beneden pari, is de emis- siekoers lager dan de nominale waarde.
Garantiefunctie eigen vermogen Het eigen vermogen vormt een buffer om mogelijke verliezen op te vangen. Aandeel Een bewijs van deelname in het eigen vermogen van een bv/nv.
11.4 Reserves
Nominale waarde Het bedrag dat op het aandeel staat.
Reserve Dat deel van het eigen vermogen dat aanwezig is boven het geplaatste aandelenkapitaal en de winst na belasting.
Koerswaarde Het bedrag dat je voor het aandeel moet betalen als je het wilt kopen. Emissiekoers De door de onderneming vastgestelde prijs waartegen beleggers nieuwe aandelen kunnen kopen. Maatschappelijk aandelenkapitaal Het totaalbedrag dat de bv/nv aan aandelen mag uit- geven. Geplaatst aandelenkapitaal Het maatschappelijk aandelenkapitaal verminderd met het bedrag van de niet-uitgegeven aandelen. Belegger Iemand die effecten koopt in de verwachting eraan te verdienen.
Winstreserve Reserve door het inhouden van winsten.
Agioreserve Reserve door het uitgeven van aandelen boven pari.
Herwaarderingsreserve Reserve door het herwaarderen van activa vanwege prijsstijgingen.
Formele reserves Reserves die credit op de balans staan.
Materiële reserves Reserve-activa, deze staan debet op de balans. Vaak beleggingen die snel in geld zijn om te zetten. Doel reserves Het vergroten van het weerstandsvermogen, het ver- vangen van vreemd vermogen door eigen vermogen, dividendstabilisatie en financieren van een uitbrei- ding.
Dividend Uitkering uit de winst voor aandeelhouders.
Koerswinst Een waardestijging van de aandelen.
11.5 Intrinsieke waarde
Tantième Een winstuitkering voor commissarissen en perso- neelsleden.
Intrinsieke waarde onderneming De waarde van de onderneming volgens de balansge- gevens: bezittingen verminderd met het vreemd ver- mogen of intrinsieke waarde = eigen vermogen.
11.2 Preferent aandelenkapitaal
Preferente aandelen Aandelen die op een bepaald gebied voorrang hebben op gewone aandelen. De preferentie kan betrekking hebben op de winstuitkering, de zeggenschap en de uitkering bij liquidatie.
Intrinsieke waarde per aandeel
eigen vermogen aantal geplaatste aandelen
Koersvorming Deze komt tot stand door de intrinsieke waarde, toe- komstverwachtingen, gedrag van speculanten en ge- ruchten.
11.3 Emissie van aandelen
Prospectus Een brochure waarin alle bijzonderheden over een aandelenemissie zijn opgenomen. A pari Als een nv aandelen plaatst a pari, is de emissiekoers gelijk aan de nominale waarde. Boven pari Als een nv aandelen plaatst boven pari, is de emissie- koers hoger dan de nominale waarde.
11.6 Dividend
Dividendbelasting Een door de nv/bv in te houden belasting op het divi- dend. Zij betaalt deze aan de Belastingdienst en dit is een voorheffing op de inkomstenbelasting.
Cashdividend Een dividenduitkering in contanten.
Stockdividend Een dividenduitkering in aandelen.
CE
Management & Organisatie in Balans
133
15.1 Marketingaspecten
Domein D Marketing
Je kunt • het belang van marketing verklaren gelet op de doelstellingen van de organisatie. • marketingdoelstellingen herkennen. Het marketingbeleid is een onderdeel van het totale organisatiebeleid. Al eerder hebben we gezien dat een organisatie een aantal doelstellingen heeft. Voorbeelden zijn het maken van winst, het zorgen voor werkgelegenheid, het verhogen van de arbeidsproductiviteit, maar ook het zorgen voor een goede sfeer onder het personeel. Bij het marketingbeleid gaat het om alle activiteiten van een organisatie die gericht zijn op de maximale behoeftebevrediging van de afnemers. Het gaat er dus om de wensen van de consu- menten zo goed mogelijk te kennen en daarop in te spelen. Maar wel binnen de organisatiedoelen. Uit die organisatiedoelstellingen leiden we marketingdoelstellingen af. Deze doelstellingen kunnen zowel strategisch als tactisch zijn.
Marketingbeleid
Tot de marketingdoelstellingen rekenen we: • het behalen van een bepaalde afzet; • het vergroten van het marktaandeel; • het behalen van een bepaalde winst; • het verbeteren van het imago. De meeste van deze doelstellingen zijn te meten. Bijvoorbeeld de afzet van 30.000 fietsen in 2015. Het verbeteren van het imago is een marketingdoelstelling die niet te meten is. Door het houden van open dagen kan een onderne- ming proberen het imago te verbeteren (bij- voorbeeld in de chemische industrie). Of de afzet daardoor toeneemt, is niet te meten. Of de marketingdoelstellingen leiden tot de ge- wenste organisatiedoelstellingen is meestal niet te voorspellen. Een reclamecampagne kan bijvoorbeeld zoveel kosten dat deze kosten hoger zijn dan de toename van de winst door de mogelijke extra omzet. Dan kan de onderne- ming die campagne beter niet houden. Onderdelen van het marketingbeleid zijn: • productbeleid (wat voor product, welke kwaliteit?); • prijsbeleid (welke prijs, welke kortingen?); • plaatsbeleid of distributiebeleid (via groot- handelaar, detailhandel of rechtstreeks aan de consument?); • promotiebeleid of communicatiebeleid (hoeveel en welke reclame, welke media?). Omdat ze alle vier met de letter p beginnen, noemen we ze de vier p’s. Deze vier onderdelen van het marketingbeleid noemen we de mar- ketinginstrumenten . Het is onmogelijk deze vier instrumenten afzonderlijk toe te passen. Ze
Marketing- doelstellingen
4 P’s
Product: aardbeien. Prijs: kwart onder winkelprijs. Plaats: naast het veld. Promotie: bord langs de weg.
Marketing- instrumenten
worden in onderlinge samenhang toegepast, waarbij het accent dan weer eens op het ene, dan weer eens op het andere instrument wordt gelegd wordt. We spreken van de marketingmix .
Marketingmix
SE
Maak de opgaven 15.1 en 15.2.
Uitgeverij Van Vlimmeren BV
168
15.2 Aankoopgedrag
Hoofdstuk 15 Marketing
Je kunt • de soorten aankoopgedrag RAG, BPO en UPO onderscheiden. • producten indelen in convenience, shopping, specialty en unsought goods.
Consumenten vertonen verschillende soorten aankoopgedrag. Bij sommige producten denken ze nauwelijks na (aankoop van een pak suiker) en naar andere producten kunnen ze jaren zoeken tot- dat ze iets naar hun smaak hebben gevonden (aankoop van een huis). Het aankoopgedrag hangt samen met de moeite die de consument bereid is voor het product te doen. Natuurlijk is niet elke consument gelijk, iedere persoon is anders. Maar we kunnen een hoofdindeling aanbrengen. Op die indeling kunnen leveranciers inspelen met hun marketing.
We kunnen aankoopgedrag onderscheiden in routinematig aankoopgedrag (RAG), beperkt pro- bleemoplossend gedrag (BPO) en uitgebreid probleemoplossend gedrag (UPO).
Routinematig aankoopgedrag Zoals je al aan het woord kunt zien, gaat dit over routineaankopen. Het betreft producten die de consument vaak koopt en ook al vaak heeft gekocht. Hij heeft er volop ervaring mee, soms hangt hij aan bepaalde merken. Hij besteedt niet veel tijd aan het zoeken van informatie tevoren. De in- teresse is beperkt. De prijs is ook vaak te overzien. Bij deze producten moet je denken aan bijvoor- beeld de dagelijkse of wekelijkse boodschappen. De goederen die een consument volgens dit ge- drag koopt, noemen we convenience goods . Er is nog een categorie producten die een consument vaak volgens dit patroon koopt. Daarbij moet je denken aan de producten die je vaak bij de kassa vindt, of op een toonbank. Meestal klei- nere producten in de aanbieding die je snel koopt zonder dat je het tevoren van plan was. Dit noe- men we impulsaankopen of unsought goods . Beperkt probleemoplossend aankoopgedrag Bij BPO is het product voor de consument niet nieuw maar hij koopt het minder vaak dan de eerder genoemde producten. Hij weet wat voor product hij zoekt maar nog niet precies het merk of de kleur of de kwaliteit. De consument doet er meer moeite voor maar ook weer niet al te veel. Hij is bereid om wat meer winkels te bezoeken of meer informatie in te winnen. De prijs is hoger dan bij convenience goods, maar op zich nog beperkt. Dit aankoopgedrag zien we bij shopping goods . Voorbeelden van shopping goods zijn kleding en bepaalde soorten apparatuur die regelmatig moet worden vervangen. Bij UPO is het voor de consument een belang- rijke aankoop. Vaak is het een product met een hoge prijs. De consument heeft nauwelijks er- varing met de aankoop van dat product of koopt het voor de eerste keer. Hij wil moeite doen voor de aankoop en er tijd aan besteden. Ook zal de consument veel meer tijd besteden om informatie in te winnen. Vaak gaat het voor de consument om dure producten of producten die voor hem heel belangrijk zijn. Dit aankoopge- drag past bij specialty goods . Voorbeelden zijn kostbare sieraden, auto’s en een huis. Maar wat voor de ene consument een convenience good is, bijvoorbeeld een spijkerbroek, kan voor de andere een shopping good zijn. En de ene consument is totaal niet geïnteresseerd in elek- tronische apparatuur waardoor de aankoop hooguit onder BPO valt, terwijl de andere er eerst alle beschikbare literatuur over doorneemt. De indeling is dus minder hard dan hij lijkt. UPO geldt ook voor diensten. Uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag
Convenience goods
Unsought goods
Shopping goods
Specialty goods
Maak opgave 15.3.
SE
Management & Organisatie in Balans
169
22.1 Omzetbelasting
Toegevoegde waarde Domein E Financieel beleid
Je kunt • het bedrag van de omzetbelasting berekenen. • de inkoopprijs en verkoopprijs inclusief en exclusief omzetbelasting berekenen. Tot nu toe hebben we geen rekening gehouden met de omzetbelasting, ook bekend onder de naam btw (belasting toegevoegde waarde). We gebruiken beide termen door elkaar. In principe moet iedere onderneming omzetbelasting in rekening brengen over de producten die ze verkoopt of diensten die ze verleent. Deze omzetbelasting moet de onderneming afdragen aan de Belas- tingdienst. Daar staat tegenover dat een onderneming de omzetbelasting die ze zelf heeft betaald aan leveranciers in mindering mag brengen op die af te dragen omzetbelasting. Zo berekent een onderneming omzetbelasting over de toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde is de waarde die een bedrijf toevoegt aan een al bestaande waarde. Een onderneming die korting ontvangt of zelf korting verleent, hoeft over deze korting geen om- zetbelasting te betalen of in rekening te brengen. De korting verlaagt de inkoopprijs of de ver- koopprijs. De toegevoegde waarde vermindert daardoor ook. We berekenen de omzetbelasting dus over het bedrag na korting.
Het meest gebruikte tarief is het hoge btw-ta- rief. Dat is 21%. Naast het btw-tarief van 21% bestaat ook het 6%-tarief en het 0%-tarief. Het 0%-tarief wordt gebruikt bij export. Voorbeel- den van het 6%-tarief zijn de meeste levens- middelen en boeken. Ook is een aantal dien- sten vrijgesteld van omzetbelasting, bijvoor- beeld medische verzorging. De percentages en producten die eronder vallen wijzigen regelma- tig. Op www.belastingdienst.nl vind je altijd de meest actuele gegevens. We geven eerst een voorbeeld waarbij we de omzetbelasting over de verkoopprijs bereke- nen.
Btw-tarieven
Levensmiddelen vallen onder het lage btw-tarief.
Voorbeeld 22.1 Ad Willems verkoopt een tuinstoel voor € 42 exclusief 21% omzetbelasting.
Gevraagd Bereken de verkoopprijs inclusief omzetbelasting.
Uitwerking Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 21% van € 42 =
42 ,00
€
8,82
€
Verkoopprijs inclusief omzetbelasting
50,82
€
Als we de prijs inclusief omzetbelasting kennen, kunnen we ook de prijs exclusief omzetbelasting berekenen.
Voorbeeld 22.2 Petra Haksteeg verkoopt kettingzagen. Zij heeft een partij zagen ingekocht en ontvangt daarvoor een factuur van € 5.566 inclusief 21% omzetbelasting.
Gevraagd Bereken de inkoopprijs van de kettingzagen, exclusief omzetbelasting.
CE
Uitgeverij Van Vlimmeren BV
242
Uitwerking Omdat we de omzetbelasting berekenen over de inkoopprijs, stellen we de inkoopprijs op 100%.
We krijgen het volgende schema: Inkoopprijs exclusief omzetbelasting
Hoofdstuk 22 Brutowinstopslagmethode
100%
Btw
21%
Inkoopprijs inclusief omzetbelasting
121% = € 5.566
Hieruit volgt dat één procent gelijk is aan € 5.566/121 = € 46. De inkoopprijs is 100%, dus 100 € 46 = € 4.600 .
Korter: Inkoopprijs = 100/121
€ 5.566 = € 4.600 .
We kunnen ook een berekening maken van de per saldo af te dragen omzetbelasting aan de Be- lastingdienst als een onderneming maar één partij goederen zou inkopen en verkopen. Dan kun- nen we ook de toegevoegde waarde berekenen.
Voorbeeld 22.3 Teak & Co. heeft een partij meubelen gekocht voor € 28.600 exclusief 21% omzetbelasting. Zij heeft deze partij doorverkocht aan collega Topteak BV voor € 33.200 exclusief 21% om- zetbelasting.
Gevraagd Bereken het bedrag a van de factuur die Teak & Co. heeft ontvan- gen. b van de factuur die Teak & Co. heeft gezon- den aan Topteak BV. c van de door Teak & Co. toegevoegde waarde. d dat Teak & Co. per saldo moet afdragen aan de Belastingdienst en geef een controlebereke- ning.
Uitwerking a Inkoopprijs = 100% =
28.600
€
Omzetbelasting 21% van € 28.600 =
6.006
€
Factuurbedrag
34.606
€
Je ziet dat het factuurbedrag altijd inclusief omzetbelasting is.
b Verkoopprijs exclusief omzetbelasting = 100% =
33.200
€
Omzetbelasting 21% van € 33.200 =
6.972
€
Factuurbedrag
40.172
€
c De door Teak & Co toegevoegde waarde berekenen we als verkoopprijs – inkoopprijs = € 33.200 – € 28.600 = € 4.600 .
d Teak & Co. ontvangt van Topteak BV aan omzetbelasting
6.972 6.006
€
Teak & Co. heeft zelf betaald aan omzetbelasting
€
zodat Teak & Co moet afdragen aan de fiscus
966
€
Dit bedrag vinden we ook door 21% te nemen van de door Teak & Co. toegevoegde waarde: 21% € 4.600 = € 966 .
CE
Management & Organisatie in Balans
243
Made with FlippingBook